Fragment uit: Als je de muziek niet hoort (Evelien Van Beeck)

De dood van God

Het verhaal is al meer dan honderd jaar oud. Toch blijft het een van de krachtigste beelden uit de moderne filosofie. In 1882 voerde Friedrich Nietzsche een opmerkelijk personage ten tonele. De ‘dolle mens’ loopt op een klaarlichte morgen de markt op. Hij draagt een brandende lantaarn. ‘Ik zoek God!’ roept hij onophoudelijk.

De ongelovige stedelingen die hem omringen, lachen hem vierkant uit. Maar dan springt hij midden tussen hen in en doorboort hen met zijn blik. ‘Waar God heen is?’ roept hij uit. ‘Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik!’

Hij gaat verder: ‘God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe zullen wij ons troosten, wij moordenaars?’

Het beeld spreekt tot de verbeelding. De grens tussen filosofie en literatuur vervaagt. Je kunt veel over Nietzsche zeggen, maar toen hij dit fragment neerschreef was hij zijn tijd ver vooruit. (Iets wat hij zelf ook zo voelde en niet moe werd te verklaren.)

In vele gedaanten stond het verschijnsel dat Nietzsche aankaartte sindsdien hoog op de filosofische agenda. Met name in de debatten rond wat sinds het begin van de twintigste eeuw ‘onttovering’ heet. We zijn iets verloren, is de kordate vaststelling.

De kortste omschrijving van onttovering is dat je God niet langer terugvindt in de atheïstische maatschappij. Volgens Nietzsche hebben we hem zelfs eigenhandig vermoord. Maar je kunt ook metaforisch naar de schreeuw van de dolle mens kijken. ‘Dood’ of ‘voorbij’ is niet alleen een geloof, maar ook een cultuur. Wanneer Nietzsche deze hartenschreeuw neerpent, is het de avondschemer van de verlichting. Met het invallen van die schemer lijkt een tijdperk definitief voorbij.

Maar is dat werkelijk zo? Wat is er precies voorbij? Waarom voel je je melancholisch indien er echt iets voorbij zou zijn? Heeft de wetenschappelijke vooruitgang niet het menselijk welzijn geweldig bevorderd?

We bevrijdden onszelf van een dogmatisch autoriteitsgeloof. De levenskwaliteit nam toe. De wereld werd groter en beter verbonden.

En toch. Voor alles wat de mens zich eigen maakte, was er een prijs. Die prijs leek meer en meer op datgene waarvoor het woord ‘tover’ in de mond werd genomen. Het is de tover die we uit handen gaven.

Het is dat speciale facet van ons leven, waarbinnen we de dingen niet met ons verstand kunnen vatten, maar waar we toch de zin van ons leven vinden, of dit nu onder de vorm van schoonheid, een verhaal, een streefdoel of een overtuiging is.

Misschien is het aan de lezer om aan het einde van dit essay voor zichzelf uit te maken wat het voor hem of haar persoonlijk betekent. Want dat is wat ik in dit boek wil doen: de tover teruggeven aan het individu. Wat ik hieraan kan bijdragen is de veronderstelde dynamiek van het verlies onthullen, in de hoop dat de lezer er dan zelf mee aan de slag gaat en zich terug schaamteloos betoverd kan weten.

Meer lezen? Bestel nu