Fragment uit: Cine Zoologie (Leen Engelen & Roel Vande Winkel)

Cinema tijdens de Groote Oorlog

In België was vlees op het einde van de bezetting zo schaars geworden, dat de directie het drastische besluit nam om buffels, bizons, zeboes en zelfs een kameel aan de slagers van de stad te verkopen. Minder dan twintig procent van de dieren overleefde de oorlog. De helft van de overlevers waren vissen en weekdieren. Voor de Zoo was het een ramp.

Onnodig te zeggen dat een dierentuin met weinig dieren niet op veel belangstelling hoefde te rekenen. Buitenlandse bezoekers kwamen niet meer. Vele leden hadden de stad verlaten of verlengden hun lidmaatschap niet. Zelfs niet toen de prijs gevoelig werd verlaagd. Het ledenaantal, dat in 1914 nog op 9.070 stond, was in 1917 geslonken tot 4.368. Een daling met meer dan de helft.

De Zoo verloor haar financiële ruggengraat. Ze zag zich gedwongen de tering naar de nering te zetten. Het personeel werd slechts gedeeltelijk uitbetaald. Aandeelhouders ontvingengeen dividend. Vastgoed werd verkocht, leningen werden aangegaan, ‘dure’ dieren werden in buitenlandse dierentuinen ondergebracht, het muziekprogramma bleef opgeschort... Een structurele oplossing vond men niet. De kosten stapelden zich op. In de zomer van 1915 stond de Zoo het water aan de lippen.

Het was directeur Michel L’Hoëst die met een visionair idee kwam. Hij stelde voor de leegstaande feestzaal in te richten als bioscoop. Films vertonen was namelijk veel goedkoper dan symfonische concerten organiseren. De leden zouden het nieuwe vermaak ook wel kunnen smaken. In de stationsbuurt waren al verschillende zalen waar filmvertoningen doorgingen: Palace, Odéon en Cinéma Pathé. Dag na dag zaten ze vol. Je kon dus duidelijk geld verdienen met film.

Het voorstel was niet zo vanzelfsprekend. Enkele maanden eerder had de raad van bestuur de bedenking gemaakt, dat het in oorlogstijd onmogelijk was om concerten en dansavonden te houden. Niet alleen om financiële redenen. Ook vanuit moreel oogpunt. Mocht de bevolking zich wel vermaken, terwijl de Belgische jongens hun leven gaven aan het IJzerfront? Was het wel vaderlandslievend om zich in te laten met zulke frivoliteiten? Zeker onder de hogere klassen leefden deze vragen.

Nood brak wet. In juli 1915 keurde de raad van bestuur het voorstel goed. Meteen ging de directeur aan de slag. Eerst moest de bezetter toelating verstrekken. Dat verliep probleemloos. Het Duitse bestuur gaf maar al te graag de indruk dat het dagelijkse leven in de stad gewoon doorging. In de feestzaal werden de werken gestart. Voor het orgel werd een linnen doek gespannen. Links en rechts kwamen gordijnen, die men aan het eind van de voorstelling kon sluiten. Achteraan werd een filmprojector geïnstalleerd.

Een naam was snel gevonden: Cinéma Zoologie, kortweg Cine Zoologie. Op zaterdag 16 oktober 1915 vond de eerste vertoning plaats. De eerste voorstellingen waren strikt voorbehouden aan de leden van de Zoo. De bijval was groot. Na een paar weken kwamen er bijkomende voorstellingen, voor het grote publiek. Een filmvertoning verliep in 1915 heel anders dan de 21ste-eeuwse bioscoopbezoeker gewend is. Film bestond toen nauwelijks twintig jaar. In sommige landen werd al geëxperimenteerd met de productie van langere speelfilms. Maar dat was zeker nog niet de norm. Het typische programma in een bioscoop was opgebouwd uit verschillende korte films. De genres waren uiteenlopend. Er was komedie, drama en nieuws. Films van eigen bodem waren er nauwelijks. Je kreeg dus vooral buitenlandse producties te zien.

De films werden bovendien afgewisseld met andere vormen van spektakel. Bijvoorbeeld een streepje muziek, een komische sketch, een korte voordracht of een acrobatisch nummer.

Meer lezen? Bestel nu