Fragment uit: De steenhouwer en de robot (Thomas Crombez)

Bauhaus

Om de vervreemding van de arbeider te bestrijden, bedachten de bezielers van de Arts and Crafts-beweging ontsnappingswegen. De bekendste van hen, William Morris, richtte bijvoorbeeld zijn eigen bedrijf op. De werknemers realiseerden met traditionele methodes zijn ontwerpen voor meubels. En ze bedrukten handmatig de rollen behangpapier. Het resultaat was van een ongeziene verfijning, zij het wel onbetaalbaar voor de modale Engelsman.

De Arts and Crafts-beweging richtte haar pijlen vooral op het kunstonderwijs. Aan de ­Royal Academy of Arts, zeiden de pleitbezorgers van deze beweging, was een strikte scheiding aangebracht tussen de zogeheten autonome of ‘vrije kunsten’ (schilderkunst, beeldhouwkunst) en de als inferieur beschouwde ‘toegepaste kunsten’. Daaronder vielen disciplines zoals architectuur, pottenbakken, houtsnijden en metaalbewerking.

In Groot-Brittannië had de beweging veel succes, maar toch kon ze de verdere opdeling tussen kunst en ambacht in het onderwijs niet verhinderen. Elders lukte dat wel. In Duitsland had het hoofd van de Berlijnse staatsmusea, Wilhelm von Bode, voorgesteld om de kunstacademie en de school voor vormgeving en nijverheid samen te voegen tot één instelling. De architect Walter Gropius zette die ideeën om in een pedagogisch programma. Het werd het handvest voor het Bauhaus. De school kwam bekend te staan als de belichaming van de moderne kunst en het modern design, maar het is belangrijk in gedachten te houden dat ze aanvankelijk aangedreven werd door Arts and Crafts-idealen.

Gropius concentreerde de opleiding rond de bouwkunst. Daardoor konden de verschillende kunstdisciplines verenigd worden in één gemeenschappelijk project. Volgens hem had de toenemende specialisatie binnen de kunsttakken geleid tot ‘zelfgenoegzame zelfstandigheid’. Dat kon enkel verholpen worden door bewuste samenwerking en wederzijdse beïnvloeding van alle betrokken werklieden. Ze moesten elkaar opnieuw treffen in de werkplaats. Zijn bevlogen oproep luidde als volgt:

‘Architecten, beeldhouwers en schilders, wij moeten allen terug naar het handwerk! Want er bestaat geen ‘beroepskunst’. Tussen de kunstenaar en de handwerksman bestaat geen wezenlijk verschil. De kunstenaar is een handwerksman die zichzelf overtreft. Door een hemelse ingeving bloeit in zeldzame momenten van inspiratie, waarover hij zelf geen macht heeft, het werk in zijn handen op tot kunst. Geen enkele kunstenaar kan echter buiten de basis van het handwerk. Dat is de oorsprong van het artistieke proces. […] Architecten, schilders en beeldhouwers zijn handwerkslieden in de oorspronkelijke zin van het woord en daarom wordt als onmisbare grondslag voor alle scheppende arbeid van alle studenten een grondige ambachtelijke opleiding geëist.’

Gropius gebruikte een woord als terug, want hij idealiseerde – net als de Arts and Crafts-beweging – de middeleeuwse gilden als hét gedroomde model voor de organisatie van kunst en design. Meer bepaald de kathedraalbouwers konden als voorbeeld dienen. Doel was alle scheppende beroepen te verenigen rond één centrale schepping – en dat zou de bouwkunst zijn. Niet zonder enig pathos schreef hij:

‘Laat ons gezamenlijk het gebouw van de toekomst nastreven, bedenken en scheppen, dat alles, architectuur en beeldhouwkunst en schilderkunst, in één schepping zal omvatten en dat op een dag uit de handen van miljoenen handwerkslieden tegen de hemel zal oprijzen als het kristallen teken van een nieuw geloof.’

Een onverwoestbare behoefte van de mens

Hoe idealistisch het aanvankelijk ook klonk, je kunt betwijfelen of het Bauhaus het ambacht in de twintigste eeuw heeft gered. De architecten die aan het hoofd stonden van de school – waaronder in de beginjaren ook Gropius zelf – zochten bewust toenadering tot de Duitse industrie. Dat leidde tot een verfijnde en functionalistische stijl van architectuur en design. Het werd hét handelsmerk van het Bauhaus.

Toch was de hoogdravende oproep van Gropius uit 1919 niet zonder belang voor het verdere lot van de ambachten. Door de connectie te maken met de kathedraalbouwers, had hij gesuggereerd dat het de industriële productie ontbrak aan een spirituele dimensie, die het handwerk wél had. Die dimensie werd de decennia daarop meer en meer in de verf gezet.

Net als Gropius onderstreepte de Engelse typo­graaf, beeldhouwer en letterkapper Eric Gill de diepere waarde van het ambacht. Hij schreef in 1931 dat, hoewel de industrie een vrijwel algehele overwinning had behaald, de ambachten niet dood waren. Meer nog, ze kunnen niet volledig uitgeroeid worden, ‘omdat ze tegemoetkomen aan een natuurlijke, onverwoestbare, duurzame behoefte van de mens’. Tussen haakjes laat hij daarop een anekdote volgen die het misschien nog juister formuleert: ‘(Zelfs als iemand zijn hele dag moet doorbrengen als bediende bij een industriële onderneming, zal hij in zijn vrije tijd iets maken, al is het maar een bloembak op zijn vensterbank.)’

Een natuurlijke, onverwoestbare, duurzame behoefte van de mens. Blijkbaar slaagt het handwerk erin ons als mens met de wereld te verbinden, terwijl industriële arbeid daar niet in slaagt. Daar zijn we losgezongen van wereld en werk.

Meer lezen? Bestel nu